ViT voor ViV – Vertrouwen in toetsen en vakmanschap
Het verlangen naar minder toetsdruk, minder registraties en meer ruimte voor de professional klinkt bijna als een modern sprookje. Een sprookje waarin het vertrouwen in de zorgverlener de magische sleutel is tot rust, autonomie en kwaliteit. Maar wie goed kijkt, ziet dat dit vertrouwen complexer is dan het op het eerste gezicht lijkt. Want als we minder toetsen, hoe weten we dan of iemand daadwerkelijk bekwaam is? En wat betekent ‘vertrouwen’ precies in een sector waarin de risico’s hoog zijn en kwaliteit afhangt van vakkundig handelen?
Tijdens onze interactieve sessie ViT voor ViV – Vertrouwen in toetsen en vakmanschap – gingen we samen op ontdekkingsreis. Geen standaard verhaal, maar een sessie waarin we reflecteerden, discussieerden, bewogen en zelfs stemden met Ja/Nee-pedals en een fysieke slider.
Via stellingen, praktijkvoorbeelden, data en persoonlijke reflecties ontstond een rijke dialoog. Wat opviel, was de behoefte aan nuance. Vertrouwen betekent niet: toetsen afschaffen. Maar ook niet: alles dichtregelen. De kunst ligt in het maken van bewuste keuzes die passen bij de context.
Reflectie of toetsing? Het zijn geen tegenpolen
Een belangrijk onderscheid dat we tijdens de sessie maakten, is dat tussen reflectie en toetsing. Reflectie gaat over zelfevaluatie. Het is open, persoonlijk, en gericht op leren. Toetsing daarentegen vraagt om bewijs. Het is vaak gestructureerd, gestandaardiseerd en gericht op controle. Oftewel:
- Reflectie: “Hoe denk ik dat ik het doe?”
- Toetsing: “Laat maar zien dat je het kunt.”
Beide vormen hebben waarde, en steeds vaker zien we dat organisaties reflectie meer ruimte geven, onder andere via zelfbeoordelingen. In verschillende zorginstellingen – van ziekenhuizen tot VVT-organisaties – worden zelfbeoordelingen inmiddels ingezet om bekwaamheid vast te stellen, onder andere voor risicovolle handelingen en het convenant medisch technologie (CMT).
Dat is ook terug te zien in de cijfers. We hebben naar alle zelfbeoordelingen gekeken die binnen vereiste certificaten zitten en zagen dat inmiddels:
- 25,8% van alle certificaten een zelfbeoordeling bevat,
- en 18,3% van alle certificaten zelfs alleen via een zelfbeoordeling behaald kunnen worden.
En de cijfers lieten ook nog iets interessants zien als het gaat om resultaten, namelijk dat:
- 99,33% van alle zelfbeoordelingen als voldoende beoordeeld worden.
Wat zegt dat? Is iedereen zo bekwaam? Is de drempel om eerlijk te reflecteren te hoog? Of ga je er juist iets aan doen om je bekwaam te voelen voordat je jezelf beoordeeld?
Zelfbeoordeling vraagt zelfkennis én zelfvertrouwen, en ook een open leercultuur. Tijdens de gesprekken is snel duidelijk geworden: Reflectie blijkt waardevol, maar roept ook vragen op. En belangrijker, het werkt niet voor iedereen. Sommige professionals verlangen juist naar duidelijke toetsing, heldere kaders en expliciete normen – en dat is net zo legitiem.
De verborgen waarde van toetsing
Het beeld dat toetsing vooral zorgt voor registratiedruk klopt, maar is niet het hele verhaal. Uit de jaarlijkse reCAPP-analyses blijkt een opvallende trend: teams met meer toetsing en expliciete vereisten scoren het hoogst op compliance. Hoe dat kan?
- Meer structuur → meer duidelijkheid.
- Minder interpretatie → meer focus.
- Meer toetsing → hogere betrouwbaarheid.
Meer structuur blijkt in sommige gevallen juist minder ruis op te leveren. Teams met veel kennisintensieve of risicovolle handelingen ervaren toetsing soms niet als controle, maar als geruststelling.
Toch moeten we kritisch blijven. Ook hier hebben we naar de cijfers gekeken, specifiek de resultaten van geverifieerde beoordeling en e-learning toetsen:
- Onvoldoende bij geverifieerde beoordeling: slechts 0,61%
- Onvoldoende bij e-learning: 6,5%
Het gaat dus niet zozeer om méér of minder toetsen, maar om béter toetsen. De vraag is niet: hoe schaffen we toetsing af? Maar: welke toetsing is nodig, voor wie, en waarom?
Slimmer kiezen: toetsdruk verminderen zonder kwaliteit te verliezen
In plaats van uit te gaan van één oplossing, pleitten we in de sessie voor het maken van slimme keuzes. Daarbij helpt het om naar toetsbeleid te kijken door de lens van de bekende MoSCoW-methodiek:
- Must: Wat móet je echt weten of kunnen?
- Should: Wat is wenselijk, maar geen vereiste?
- Could: Wat is nice-to-have?
- Won’t: Wat doen we niet (meer)?
Bijvoorbeeld: als een handeling jarenlang via een toets én een e-learning is afgedekt, durven we dan te onderzoeken of dat nog wel nodig is? Niet uit gemakzucht, maar omdat we willen weten waar we tijd aan besteden: aan registreren of aan écht leren?
Het geautomatiseerde groene bolletje revisited
Drie jaar geleden bij de klantendag hielden we een sessie over het geautomatiseerde groene bolletje. De centrale gedachte: Wat als het uitvoeren van een handeling in de praktijk al genoeg bewijs is voor bekwaamheid?
We bespraken toen drie mogelijke routes om dat idee vorm te geven:
- Onbewust leren als bewijs. Neem een verzorgende IG die aan het begin van haar week een planning krijgt: cliënten, aandachtspunten, én verwijzingen naar een e-learning of opfristoets. Die voorbereiding – het even checken of je iets nog weet, voordat je het uitvoert – is eigenlijk een vorm van leren in actie. Geen formele toets, maar wel degelijk een signaal van bekwaamheid.
- Teamoverleg als bewijs. Waarom zouden we toetsing altijd los organiseren van het werk? In een teamoverleg kun je casussen bespreken, elkaar bevragen, peer reviews doen, of zelfs geverifieerde beoordelingen inzetten. Informeel, maar niet vrijblijvend.
- Koppelingen als bewijs. In veel systemen wordt al vastgelegd welke handelingen zorgprofessionals uitvoeren. Denk aan POCT, een ECD / EPD of incidentenmeldingen. Waarom zouden we die data niet gebruiken? Als een verpleegkundige tien keer per jaar een handeling correct uitvoert, is dat dan niet ook een vorm van bewijs – en zou dat niet automatisch een 'groen bolletje' kunnen opleveren in het bekwaamheidsdossier?
De consensus toen was dat het wel een mooie gedachte was maar dat controle alsnog nodig is en dat je dat beter met herhaling van theorie en harde toetsen kon vastleggen. Vooral het toetsen via koppelingen kreeg een sterke No-Go.
Toch veranderde de toon dit jaar. Met het thema vertrouwen als vertrekpunt klonk er minder weerstand en meer nieuwsgierigheid. Wat eerder werd afgedaan als ongrijpbaar, werd nu besproken als een potentieel waardevol puzzelstuk in het grotere geheel van toetsbeleid. Niet als vervanging van toetsing, maar als aanvulling: een manier om praktijkkennis zichtbaar te maken zonder extra belasting.
De meningen waren nog steeds verdeeld – en dat is niet erg. Juist die verdeeldheid markeert de beweging waarin we zitten: van regels naar ruimte, van controle naar context. Het idee van het groene bolletje is misschien niet dé oplossing, maar het daagt ons uit om opnieuw na te denken over wat we meten, waarom we het meten, en of we het leren soms al niet lang hebben gemist, simpelweg omdat het te vanzelfsprekend was.
Tot slot: vertrouwen vraagt keuzes
Vertrouwen in vakmanschap is geen modewoord of vrijblijvende houding. Het is een werkwoord. Een proces van keuzes maken, gesprekken voeren en ruimte durven geven zonder het zicht op kwaliteit te verliezen. Soms betekent dat loslaten. Soms juist structureren. En heel vaak betekent het: het eerlijke gesprek aangaan over wat we écht willen toetsen – en waarom.
De sessie ViT voor ViV was daar een mooie oefening in. En hopelijk een uitnodiging om dat gesprek voort te zetten, in je eigen organisatie of team. Want vertrouwen begint niet bij het schrappen van toetsen, maar bij het serieus nemen van vakmanschap.